LOOMINGS
‘Call me Ishmael. Some years ago –– never mind how long precisely –– having little or no money in my purse, and nothing particular to interest me on shore, I thought I would sail about a little and see the watery parts of the world’.
BESLOMMERINGEN
Zo begint het verhaal van de verteller (‘Noem mij maar Ishmael’) die, omdat hij niets beters te doen heeft en ook weinig geld, op avontuur gaat en aanmonstert op een walvisvaarder om de onbekende wateren van wereld te verkennen.
HERBERG “DE SPUITER”
Ismaël reist in december, te voet, van Manhattan Island naar New Bedford, Massachusetts. De herberg waar hij intrekt is overvol. Als hij wil overnachten moet hij een bed delen met een vreemde. Het is al heel laat in de nacht en zijn kamergenoot is nog niet komen opdagen. Als Ishmael in het donker in bed ligt gaat uiteindelijk de deur open. Er komt een grote schimmige figuur binnen. Deze gaat, zonder Ishmael op te merken, een vuurtje aansteken waarvoor hij een afgodsbeeldje plaats en dan een vreemd ritueel begint uit te voeren…
EEN BOEZEMVRIEND
De onbekende kamergenoot blijkt de getatoeëerde Polynesiër en kannibaal Queequeg te zijn, een kundig harpoenier wiens vader koning was van het eiland Rokovoko. Ishmael en Queequeg zullen grote vrienden worden.
DE PREEK
De volgende ochtend wonen Ismaël en Queequeg een preek bij van pater Mapple over Jonas en gaan vervolgens naar het, voor de kust gelegen, eiland Nantucket. Daar schrijven ze zich in bij een Quaker-reder voor een reis met de walvisvaarder Pequod. De reder beschrijft de kapitein, Ahab: "Hij is een grootse, goddeloze, goddelijke man die niettemin “menselijk” is”. Op weg naar het schip voorspeld een man genaamd Elia dat hen een verschrikkelijk lot te wachten staat als zij zich bij Ahab zullen voegen. Terwijl proviand wordt geladen, gaan ze toch aan boord van het schip. Op een koude eerste kerstdag verlaat de Pequod de haven.
AHAB
Tijdens een vorige reis had een mysterieuze Witte Walvis het been van kapitein Ahab afgerukt en hij is daarom bezeten van het idee dat hij deze walvis coûte-que-coûte moet doden.
THE PEQUAD
Nu begint de bemanning van de Pequod aan een eindeloze achtervolging die gepaard gaat met vele hachelijke avonturen en verschrikkelijke ongelukken. Zij zullen de monomane Ahab met zijn onstilbare dorst naar wraak naar de onvermijdelijke afgrond moeten volgen.
’DE GLORIE VAN HET WALVISVAREN’
Op het eerste gezicht is Moby-Dick een levendige documentaire over het leven aan boord van een negentiende-eeuwse walvisvaarder, een virtuele encyclopedie van walvissen en de walvisvangst, boordevol feiten, legendes en trivia die Melville uit persoonlijke ervaringen en talloze bronnen had verzameld.
MOBY DICK
Maar naarmate de zoektocht naar de walvis steeds langer duurt en ondraagbaarder wordt, werkt het verhaal op een allegorisch niveau, waarbij de walvis wordt vergeleken met menselijke hebzucht, morele consequenties en goed en kwaad.
Wie is goed? – De grote witte walvis die, net als de natuur, niets anders vraagt dan met rust gelaten te worden? Of de stoutmoedige Ahab die, net als wetenschappers, ontdekkingsreizigers en filosofen, onbevreesd de mysteries van het universum wil ontrafelen?
Wie is slecht? – Het woeste, mensen-dodende zeemonster? Of de geobsedeerde Kapitein Ahab die in zijn zoektocht om het beest te doden het leven van zijn hele bemanning op het spel zet vanwege zijn persoonlijke wraak?
BIOGRAFISCH
Melville vertrok op 3 januari 1841 met de walvisvaarder Acushnet voor een reis die bijna zes maanden zou duren. Hij sliep met zo'n twintig anderen in het vooronder; Kapitein Valentine Pease, de stuurlieden en de bekwame mannen sliepen in het achterschip.
Op 15 april rondde de Acushnet Kaap Hoorn en voer naar de Stille Zuidzee, waar de bemanning walvissen zag zonder er één te vangen. Vervolgens ging ze langs de kust van Chili naar de regio van het eiland van Selkirk (Hij was de inspiratiebron voor de roman Robinson Crusoe. In het vaargebied waarin de Acushnet voer bevonden zich ook andere walvisvaarders en soms ging men bij elkaar op bezoek. Melville ontmoette zo William Henry Chase, de zoon van Owen Chase, op de ‘Lima’ uit Nantucket, die hem een kopie gaf van zijn vaders verslag van zijn avonturen aan boord van de Essex. Tien jaar later schreef Melville in zijn exemplaar van het boek: "Het lezen van dit wonderbaarlijke verhaal op de landloze zee, en dicht bij de breedtegraad van het scheepswrak, had een verrassend effect op mij".
DE ESSEX
De Essex was op 12 augustus 1820 vertrokken uit Nantucket voor een walvisvaart. Van de 21 bemanningsleden zouden er maar 9 terugkeren.
Na Kaap Hoorn gerond te hebben kwam de Essex op 20 november in de buurt van de evenaar, 1600 km ten westen van de Galápagos eilanden, kregen ze een school potvissen in de gaten. Drie boten werden uitgezet. Een potvis die geharpoeneerd werd sloeg met zijn staart een gat in één van de roeiboten en men kapte de lijn. De woedende potvis, de harpoen stak nog in zijn lijf, viel daarop het walvischip Essex aan. Met twee geweldige kopstoten bracht hij het tot zinken.
Het voorval had plaatsgehad op een plek ver verwijderd van land. Na bijna drie maanden in de roeiboten te hebben doorgebracht werden enkele overlevenden gered. Zij hadden het alleen zolang kunnen uithouden doordat ze tot kannibalisme waren overgegaan.
MOCHA DICK
Deze potvis zou ‘Mocha Dick’ geweest kunnen zijn.
Mocha Dick; (overleden in 1838) was een mannelijke potvis die begin 19e eeuw in de Stille Oceaan leefde en meestal werd aangetroffen in de wateren nabij Mocha Island, voor de kust van Chili. De Amerikaanse ontdekkingsreiziger en auteur Jeremiah N. Reynolds publiceerde zijn verslag "Mocha Dick: Or The White Whale of the Pacific: A Leaf from a Manuscript Journal" in 1839. Mocha Dick was een albino-potvis. Hij overleefde vele schermutselingen (volgens Reynolds minstens 100) met walvisvaarders voordat hij uiteindelijk werd gedood. Hij was groot en krachtig en in staat kleine vaartuigen met zijn staart te vernielen.
MELVILLE
Op 25 september 1841 meldde het schip van Melville dat het 600 vaten olie had aan een andere walvisvaarder, en in oktober 700 vaten. Op 27 december was de Acushnet bij Kaap Blanco, voor de kust van Ecuador. Begin januari 1842 naderde het schip de Galápagoseilanden vanuit het zuidoosten. Van 13 februari tot 7 mei werden zeven waarnemingen van potvissen geregistreerd, maar geen enkele werd gedood. Van begin mei tot begin juni ging de Acushnet verder op jacht in samenwerking met de Columbus van New Bedford, die ook brieven van Melville's schip aannam toen het huiswaarts keerde. Op 23 juni 1842 bereikte de Acushnet de Marquesas-eilanden en ging voor anker bij Nuku Hiva.
TYPEE en OMOO
Melville en zijn scheepsmaat Richard Tobias Greene ("Toby”), die het harde leven zat waren, sprongen van boord in de baai van Nuku Hiva. Melville's eerste boek, Typee (1846), is gebaseerd op zijn verblijf in de Taipi-vallei. Rond half augustus had Melville het eiland verlaten aan boord van de Australische walvisvaarder Lucy Ann, op weg naar Tahiti, waar hij deelnam aan een muiterij en korte tijd gevangen werd gezet. In oktober ontsnapten hij uit Tahiti naar Eimeo (“Omoo" in Tahitiaans). Daarna bracht hij een maand door als strandjutter en stak uiteindelijk over naar Moorea.
Deze ervaringen gebruikte hij uit voor zijn boek Omoo, het vervolg op Typee. In november kreeg hij een contract als zeeman op de Nantucket-walvisvaarder Charles & Henry voor een cruise van zes maanden (november 1842 - april 1843), en werd in mei 1843 ontslagen in Lahaina, Maui, op de Hawaiiaanse eilanden.
HET BOEK
Melville begon in februari 1850 met het schrijven van Moby-Dick en beindigde het 18 maanden later. Melville putte uit zijn ervaring als gewone zeeman van 1841 tot 1844, onder meer op walvisvaarders, en uit het veelvuldig lezen van walvisliteratuur. De Witte Walvis is gebaseerd op Mocha Dick, en het einde van het boek is gebaseerd op het zinken van het walvisschip Essex in 1820. Met gedetailleerde en realistische beschrijvingen van de walvisjacht en van het winnen van walvisolie, evenals het leven aan boord van een cultureel diverse bemanning, vermengd met onderzoek naar klasse en sociale status, goed en kwaad, en het bestaan van God.
EPILOOG
Het boek werd voor het eerst gepubliceerd (in drie delen) als The Whale in Londen in oktober 1851, en onder de definitieve titel ‘Moby Dick or The Whale’, als één deel, eind november in New York. De Londense uitgever Richard Bentley censureerde of veranderde gevoelige passages en liet het Epiloog weg; Melville heeft ook wijzigingen aangebracht, waaronder een last-minute wijziging van de titel voor de New Yorkse editie. Recensenten in Groot-Brittannië waren grotendeels positief, hoewel sommigen bezwaar maakten dat het verhaal leek te zijn verteld door een verteller die met het schip omkwam, aangezien de Britse editie de epiloog miste waarin de overleving van Ismaël werd verteld. Amerikaanse recensenten waren nog vijandiger. Zij vonden ook de indeling in korte hoofdstukken niet literair.
Toch heeft Melville's meesterwerk het aanvankelijke onbegrip overleefd en is het een Amerikaanse klassieker van onbetwist epische proporties geworden.
ROCKWELL KENT
De door Rockwell Kent geïllustreerde uitgave van Lakeside Press en Random House uit 1930 wordt wel gezien als de allermooiste versie, met bijna 300 prachtige illustraties en een zeer passende vormgeving van de tekst. De illustraties lijken op het eerste gezicht op houtsneden, maar dat zijn het niet. Het is getekend met penseel, pen en inkt op papier.