Deep Purple is een Britse hardrockband. De groepsnaam is afgeleid van de jazzklassieker Deep Purple, het favoriete nummer van de moeder van gitarist Ritchie Blackmore.
Jon Lord startte in 1968 met een band onder de naam "Roundabout" met gitarist Ritchie Blackmore, maar veel succes had hij niet en al snel vertrokken de drummer en de bassist. Via twee mensen die manager van de groep wilden worden kreeg hij Nick Simper als bassist en Ian Paice als drummer. Rod Evans sloot zich bij de groep aan als zanger.
De groep wijzigde zijn naam in "Deep Purple" en nam een cover op van "Hush". Dit werd meteen de eerste hit. Die single werd gevolgd door een cover van "Kentucky Woman" van Neil Diamond, waarna de eerste lp volgde: Shades Of Deep Purple. De plaat had matig succes. De band besloot daarom zo snel mogelijk de volgende plaat, The Book of Taliesyn, uit te brengen. Deze LP had wel succes en de weg voor Deep Purple lag open. De samenstelling van de groep was: Ritchie Blackmore op gitaar, Rod Evans zang, Jon Lord op de keyboards, Ian Paice op de drum en Nick Simper op bas.
In deze samenstelling werd een titelloos album uitgebracht, waarop Deep Purple voor het eerst samenwerkte met een orkest in April. In hetzelfde jaar schreef Jon Lord Concerto For Group and Orchestra, waarop de band samenwerkte met de "Royal Philarmonic Orchestra" onder leiding van Malcolm Arnold. Op het album zijn Gillan en Glover voor het eerst te beluisteren.
Met het overkomen van Roger Glover en Ian Gillan van "Episode Six" naar Deep Purple sloeg de groep een andere weg in. Het succes kwam met het album Deep Purple in Rock. Deep Purple vestigde hiermee zijn naam als hardrockgroep en was met groepen als "Led Zeppelin" en "Black Sabbath" een van de pioniers van deze stijl. Black Night werd een hit, maar kwam niet op het album te staan. Na In Rock volgde Fireball, waarvan de verkoopcijfers enigszins tegenvielen. In de VS kwam de klassieker Strange Kind of Woman op het album te staan in plaats van Demon's Eye. Het titelnummer Fireball verscheen op single.
Groter succes kwam er toen Child In Time (verdeeld over twee singlekanten) op single verscheen in de Benelux. Het volgende album, Machine Head, werd zowel artistiek als commercieel een groot succes. In de VS was de groep een mega-act geworden en Smoke on the Water was vaker op de Amerikaanse radio te horen dan het volkslied. Veel tracks van dit album kwamen in hetzelfde jaar op het dubbellivealbum Made in Japan. De samenstelling van de groep op deze albums was: Ritchie Blackmore, Ian Gillan, Roger Glover, Jon Lord en Ian Paice. In 1973 verscheen voorlopig het laatste album in deze bezetting met Who Do We Think We Are. Woman From Tokyo werd wereldwijd op single gezet. Japan koos voor een liveversie van Black Night als A-kant.
Nadien werden Ian Gillan en Roger Glover vervangen door David Coverdale en bassist Glenn Hughes die allebei de lead-vocals voor hun rekening namen. In deze bezetting verscheen het album Burn. De songs evolueerden weg van de heavy rock en invloeden uit de blues en de soul vonden hun weg. Uiteindelijk verliet Ritchie Blackmore de band waarna Tommy Bolin zijn plaats innam. Na enkele live-miskleunen en een knappe Bolin-gesigneerde LP Come taste the Band legde Purple er tijdelijk de bijl bij neer. Bolin maakte, na het sublieme Teaser, nog een tweede LP met zijn eigen Bolin-band. Alle andere Purple-leden bouwden een vrij succesvolle carrière uit, maar het succes van Deep Purple wist niemand te evenaren.
In 1980 vormde Rod Evans met enkele andere muzikanten een nieuwe band met de naam Deep Purple. Bij optredens speelde deze band voornamelijk nummers van de Mark-2-bezetting. Ritchie Blackmore ging toen naar de rechter die bepaalde dat de naam Deep Purple slechts gevoerd kon worden door een band met ten minste twee leden uit de Mark-II bezetting. Bovendien verloor Evans al zijn rechten op royalty's.
In de jaren 80 volgde een MkII-reüniealbum: Perfect Strangers, waarmee de groep er weer stevig tegenaan ging. Maar ook hier liep het weer uit op onderlinge problemen, met Gillan die de band verliet. Op het album Slaves and Masters is Joe Lynn Turner op zang te horen. Op het volgende album The Battle Rages On keerde Ian Gillan terug. Tijdens de tournee voor dit album stapte Blackmore op en werd Joe Satriani tijdelijk zijn opvolger. De laatsten die de groep versterkten waren Don Airey en Steve Morse. Het eerste album met Morse, Purpendicular, werd goed ontvangen.
In 1999 werd na 30 jaar weer opgetreden met een orkest. Met de "London Symphony Orchestra" onder leiding van Paul Mann werd het "Concerto" uit 1969 opnieuw gespeeld. Op het album en DVD die verschenen zijn vele gasten te horen zoals Ronnie James Dio en Sam Brown.
De huidige samenstelling sinds 2002 is Airey, Gillan, Glover, Morse en Paice en in deze samenstelling treden ze nog steeds op. In januari 2006 begon Deep Purple aan de ongeveer twee jaar durende wereldtournee "Rapture of the Deep". Op 18 april 2006 werd de nieuwe Ian Gillan-CD/DVD Gillan's Inn uitgebracht.
Deep Purple zou op 27 juli 2006 een concert geven in Libanon. Het concert werd afgelast vanwege de oorlog met Israël. Op 13 november 2006 gaf Deep Purple een eenmalig concert in muziektempel Nikaïa in Nice in zuid-Frankrijk. Er volgde een drie jaar durende tournee "Rapture of the Deep". Deep Purple was op 15 juli 2006 ook de afsluiter van het "Montreux Jazz Festival", dat dat jaar 40 jaar bestond. Deep Purple deed daar voor de derde keer mee, ook vanwege hun speciale band met Montreux door het nummer "Smoke On The Water". Deep Purple heeft ook zijn eigen monument aan de boulevard in Montreux.
Ritchie Blackmore richtte in 1996 zijn eigen band "Blackmore's Night" op. Ian Gillan verklaarde op 14 november 2009 tijdens een optreden in de "Hammersmith Apollo" dat er in februari 2010 een nieuw album uitgebracht zou worden. De titel van dit album, dat in 2013 verscheen, was Now What!?.
Medeoprichter en toetsenist Jon Lord overleed op 16 juli 2012 op 71-jarige leeftijd in de "London Clinic" aan de gevolgen van een longembolie, na een lang ziekbed.