Wespen zijn alle vliesvleugelige insecten die geen bijen of mieren zijn. Hiertoe behoren naast de echte wespen onder meer de sluipwespen, graafwespen, goudwespen en bladwespen. Het is een heterogene groep die nauw verwant is aan de mieren. De graafwespen zijn weer nauw verwant aan de bijen. De wespen kenmerken zich door een legboor die bij een aantal soorten geëvolueerd is in een angel. De ogen zijn langwerpig. De voelsprieten zijn relatief lang en geknikt. Het achterlijf is vaak door een smal stuk verbonden met het borststuk, de zogenaamde wespentaille. Vaak worden ze gekenmerkt door hun geel-zwarte of rood-zwarte uiterlijk, een waarschuwing voor predatoren dat ze kunnen steken. In tegensteling tot een bij kan een wesp meermalen steken. Een ander verschil met bijen is dat de jonge wespen niet met plantaardig materiaal worden gevoed, maar met dierlijk. De volwassen dieren komen op nectar en andere zoete vloeistoffen af, waardoor ze soms hinderlijk zijn voor mensen. De sluipwespen zijn parasieten die een eitje leggen in een dier, vaak ‘rupsen’ of spinnen. Dat dier wordt van binnen uit levend opgegeten, waarbij de vitale onderdelen het laatste aan de beurt zijn. Sluipwespen worden tegenwoordig vaak ingezet bij de bestrijding van plaaginsecten.