Jacques Martin werd geboren op 25 september 1921 in Straatsburg.
Op zeer jonge leeftijd ontdekte hij stripverhalen via de albums van "Buster Brown", van Richard F. Outcault, uitgegeven door "Hachette". Op de achterkant van deze albums maakte hij zijn eerste tekeningen, meestal vliegtuigen (zijn vader was vlieger). Deze passie voor tekenen ontwikkelde zich tegelijkertijd met een onverzadigbare interesse voor geschiedenis.
Zijn vader was piloot bij het prestigieuze Escadrille des Cigognes, destijds gestationeerd in de stad Neudorf. De kleine Martin behoudt het beeld van zijn vader als een heldhaftige vlieger, die op tragische wijze stierf op 19 december 1932 (op 37-jarige leeftijd) toen hij nog maar 11 jaar oud was. Hij had echter het gevoel niet genoeg geliefd te zijn bij zijn moeder, Madeleine. Zij gaf de voorkeur aan zijn oudere broer Christian, die ingenieur was geworden.
Jacques Martin verbleef voornamelijk in kostscholen. Hij studeerde aan de Katholieke School voor Kunsten en Ambachten te Erquelinnes in België. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werkte hij als luchtvaart-industrieel ontwerper bij het National Design Bureau (BEN) in Cannes en moest vervolgens vertrekken naar de Messerschmitt-fabrieken in Augsburg. Na de oorlog begon hij zijn eerste tekeningen te publiceren. Hij trouwde in Verviers, België en kreeg met zijn vrouw Monique twee kinderen: Frédérique en Bruno.
Eén van zijn eerste verhalen zijn getekend voor het Belgische stripblad Bravo is "Lamar, l'homme invisible", dat sterk lijkt op Flash Gordon, wiens avonturen ook in het weekblad verschijnen. Direct daarna creëerde hij in 1947 "L'Œil de Perdrix", een nieuwe held wiens eerste avontuur, ‘Het geheim van de Calumet’ (Le Secret du Calumet), dat onmiddellijk als album werd gepubliceerd. Het jaar daarop herdrukt in een weekblad, Story, gaf hij er een vervolg aan; ‘Le Sept de trèfle’, dat kan worden beschouwd als een inleiding tot wat ‘Het sein staat op rood’ (La Grande Menace) zal worden.
Terwijl Jacques Martin zijn samenwerking met “Bravo” en “Story” voortzet, werd in 1946 zijn favoriete personage geboren, de onverschrokken Alex (Alix), zoon van een Gallisch opperhoofd. “Hij is in tien minuten geboren”. Het was zijn oom die hem voorstelde aan Raymond Leblanc, de toekomstige hoofdredacteur van het Weekblad Kuifje/Tintin. Deze vroeg hem een nieuwe stripserie te ontwerpen. Jacques Martin ging aan zijn tekentafel zitten. Hij dacht terug aan een scène uit de film Ben-Hur waar een deel van de muur instort op een Romeinse leider die terugkeert van een veldslag, en zo ontwierp hij de eerste pagina van Alex de Onversaagde. In eerste instantie wordt dit geweigerd. Maar twee jaar later, terwijl hij op vakantie was in de Elzas, ontving hij een telegram ondertekend door Raymond Leblanc, waarin hem werd opgedragen onmiddellijk terug te keren naar Brussel om dit avontuur te voltooien... Vanaf dat moment volgt alles snel in het leven van Jacques Martin. Alex de Onversaagde (Alix l'Intrépide) verscheen op 16 september 1948. Deze historische strip groeide al snel uit tot een van de succesvolste Frans/Belgische stripverhalen.
Alex, is een vrijgelaten slaaf, geadopteerd door een Romein, die in 50 voor Christus Caesar’s afgezant werd. Samen met zijn metgezel Enak, een jongen van Egyptische afkomst, reizen zij door de Antieke Wereld, waarbij hun pad kruizen van historische figuren als Vercingetorix en Cleopatra.
Jacques Martin maakt gebruik van een indrukwekkende documentatie. Het meest verbazingwekkende ligt echter niet zozeer in de authenticiteit van de historische achtergrond, maar in de verschillende leesniveaus die de verhalen bieden. Ze zijn niet alleen gericht op kinderen, maar ook op een volwassen lezerspubliek.
In 1950 huurde Jacques Martin een jonge assistent in (voor lettering en kleuren), Roger Leloup, die later zelf de auteur zou worden en het personage Yoko Tsuno. De eerste drie avonturen van de jonge Romeinse held volgen elkaar in een razend tempo op, zonder enige onderbreking. Na ‘Alex de onversaagde’ volgden ‘De gouden Sfinx’ en ‘Het vervloekte eiland’. Maar aan het einde van de derde titel in de serie, in 1952, verliet Jacques Martin ‘Alex’ tijdelijk om zich te concentreren op een eigentijds plot met een verslaggever genaamd Lefranc. Op aandringen van zijn redacteur, die in eerste instantie niet zo enthousiast was, omdat Alex juist zo goed liep, transponeerde Jacques Martin Alex en Enak naar de twintigste eeuw, als het duo Lefranc en Jeanjean. Het eerste verhaal ‘Het sein staat op rood’ was een groot succes, maar Edgar P. Jacobs, de auteur van Blake en Mortimer, was woedend en noemde het plagiaat.
Daarom ging Martin weer verder met Alex. De tiara van Oribal (La tiara d'Oribal) verscheen in weekblad Kuifje 1955 nr 42 t/m 1956 nr 51 en De zwarte klauw (La griffe noire) in Kuifje 1957 nr 52 t/m 1959 nr 8.
Het was echter de redactie die om nieuwe avonturen van Lefranc vroeg. Het tweede avontuur werd ‘De Vuurzee’ en verscheen van oktober 1959 tot november 1960 in het blad Kuifje. Jacques Martin maakte vervolgens nog het derde deel ‘De giftige sneeuw’ waarvan de publicatie op 21 april 1964 in het weekblad Kuifje begon en is het laatste verhaal dat getekend is door de auteur. Daarna schreef hij nog wel de scenario’s voor de serie, maar liet het tekenwerk over aan anderen.
Hergé, de auteur van Kuifje, bood Jacques Martin de kans om samen te werken in zijn studio. Jacques Martin weigerde zijn twee assistenten in de steek te laten en zo werd hij werd samen met Roger Leloup en Michel Demarets in het team geïntegreerd. De deelname aan de studio van Hergé duurde negentien jaar (van 1953 tot 1972). Hij tekende ook, als enige, vanaf pagina 26 het laatste Jo, Suus en Jokko-album De Najavallei. Het scenario na pagina 25 is van Hergé en Martin samen. Hij werkte ook mee aan verschillende Kuifje-verhalen, onder meer in het gezelschap van Bob de Moor, zonder ‘Alex’ en ‘Lefranc’ in de steek te laten. Hij hielp mee aan de scénario’s en decors van ‘De zaak Zonnebloem’, ‘Cokes in voorraad’, Kuifje in Tibet’, De juwelen van Bianca Castafiore’ en ‘Vlucht 714’.
Jacques Martin veranderde ondertussen van uitgever. Zo verhuisden ‘Alex’ en ‘Lefranc’ van uitgeverij Lombard naar Casterman.
In 1978 bedacht Martin, samen met Jean Pleyers, de serie Xan (na twee afleveringen omgedoopt tot Jhen) en schreef ‘Corentin et l'Ogre Rouge’ voor Paul Cuvelier; Dit verhaal van ‘Corentin’ bleef onvoltooid door het overlijden van Paul Cuvelier en werd vervolgens aangepast voor de serie Alex als ’De prooien van de vulkaan’.
Vanaf 1983 creëerde hij voor uitgeverij Glénat de serie Arno, getekend door André Juillard.
In 1990 verscheen Orion, een serie dat zich afspeelt in het oude Griekenland. Deze held zal twee avonturen beleven in ‘Het heilige meer’ (1990) en ‘De Styx’ (1996), ‘De Farao’ (2009) en ‘De orakels’ (2011).
Tegelijkertijd omringt Jacques Martin zichzelf met nieuwe medewerkers om een reeks educatieve albums te maken gewijd aan reconstructies van grote antieke locaties. Het wordt uitgegeven in o.a. de collectie “De reizen van Alex’.
Eind jaren negentig krijgt Jacques Martin problemen met zijn ogen, na het 19e Alex album ‘Het paard van Troje’. Daarna schrijft hij voornamelijk alleen nog de scenario’s voor de serie.
Tussen 1992 en 1999 was Martin de auteur van Keos, een serie die zich afspeelt in het oude Egypte, bestaande uit drie albums, getekend door Jean Pleyers.
Ten slotte verkende hij in 2000 de 17e eeuw met de Loïs-serie. Deze keer schreef hij alleen de scenario's voor de eerste twee delen, voordat hij de teugels overdroeg aan Patrick Weber, die al met hem samenwerkte aan de scenario's voor Alex. Olivier Pâques is de enige tekenaar van deze serie, waarvan het zevende en laatste deel in 2015 verscheen.
Op 86-jarige leeftijd was Jacques Martin nog steeds betrokken bij de synopsis van de verhalen, ook al heeft hij het scenario van de verhalen aan Patrick Weber toevertrouwd, de tekeningen van Alex zijn genomen door Christophe Simon, die van Lefranc door Francis Carin. Anderen zullen ongetwijfeld nog vervolg geven aan de talrijke personages van Jacques Martin.
Op 21 januari 2010 overleed Jacques Martin op 88-jarige leeftijd thuis in zijn slaap aan longoedeem. Hij ligt begraven op de begraafplaats van de kerk Notre-Dame de Bon Secours in Céroux, in de Belgische Ardennen.
Met 70 albums, in totaal meer dan 12 miljoen verkochte exemplaren, en vertaald in 16 talen, is hij één van de groten van de stripwereld.





























































