Graaf Louis Frédéric Ghislain de Merode was lid van een Europese familie van oude adel, met wortels in Duitsland en in Noord- en Zuid-Nederland. Hij werd bekend toen hij sneuvelde tijdens de gevechten van de Belgische Revolutie in 1830.
Hij was de zoon van graaf Willem de Merode (1762-1830), markies van Westerloo en prins van Rubempré, en van gravin Marie-Josèphe d'Ongnies de Mastaing (1760-1842), prinses van Grimbergen. Hij was de broer van Henri de Merode (1782-1847) die Belgisch senator werd, van Félix de Mérode, lid van het Voorlopig Bewind en van het Nationaal Congres en van Werner de Merode, lid van het Nationaal Congres.
Hij was negentien toen hij trouwde met Marie-Antoinette du Cluzel (1793-1869), dochter van de Franse graaf en luitenant-generaal Antoine du Cluzel. Tussen 1811 en 1830 verbleef de Merode meestal op het kasteel Blanville in Saint-Luperce bij Chartres. In 1815 stelde hij zich korte tijd ter beschikking om tijdens de "Cent-Jours" de Bourbons te verdedigen tegen de oprukkende Napoleon.
Bij de eerste tekenen van revolutie in Brussel, kwam hij begin september 1830 terug uit Frankrijk en stelde zich ter beschikking van de revolutionairen.
Terwijl twee van zijn broers zich actief opstelden op het politieke vlak, nam hij als vrijwilliger deel aan de gevechten tijdens de Belgische Revolutie.
Vanaf september 1830 behoorde hij tot de Brusselse Burgerwacht, die hij mee hielp financieren. Midden oktober trok hij met het leger mee dat onder de leiding van Charles Niellon het Nederlandse leger achterna zat. Er werd verhinderd dat dit leger Lier binnenrukte en zich moest terugtrekken richting Antwerpen. Bij gevechten in Berchem op 24 oktober werd de Merode zwaar gekwetst. Hij werd naar Mechelen overgebracht waar hij van een been geamputeerd werd en tien dagen later aan zijn verwondingen overleed. Op die enkele dagen werd hij immens populair en in de kranten werd al vooropgesteld dat, als hij zijn verwondingen overleefde, hij de aangewezen man was om het eerste Belgische staatshoofd te worden.