Gian Lorenzo Bernini was een Italiaanse architect en beeldhouwer uit de barokperiode. Zijn vader, Pietro Bernini, was ook een beeldhouwer. Bernini drukte zijn stempel op de kunst van Rome in de 17e eeuw. Het oeuvre van Bernini is onlosmakelijk verbonden met het pauselijk hof. Hij schiep spectaculaire meesterwerken voor vier pausen, Urbanus VIII, Innocentius X, Alexander VII en Clemens IX. Bernini’s carrière als bouwmeester begon met het pontificaat van Urbanus VIII, die de verbouwing van de Santa Bibiana toevertrouwde aan deze kunstenaar, die toen nog geen ervaring als architect had.
Bernini werd geboren in Napels op 7 december 1598. In 1605 verhuisde hij naar Rome, waar hij zijn hele leven zou blijven, met uitzondering van de periode die hij doorbracht aan het hof van koning Lodewijk XIV in Frankrijk, in 1665. Op jonge leeftijd is Bernini al actief als beeldhouwer, en al gauw wordt zijn talent opgemerkt door kardinaal Scipione Borghese, bij wie hij tot 1624 in dienst bleef. Voor de kardinaal maakte hij een aantal standbeelden die te zien zijn in de Villa Borghese te Rome. Bernini verwierf al snel een vooraanstaande positie in Rome en als de architect Carlo Maderno in 1629 overlijdt wordt hij benoemd tot de nieuwe architect van de Sint Pieter. In de Sint-Pieter liet Bernini zijn grootste werken na. Bernini bleef zijn hele leven actief als kunstenaar. Hij overleed op 28 november 1680 in Rome en werd begraven in de Basiliek van Santa Maria Maggiore.
Al op 16-jarige leeftijd maakt Bernini een groot beeldhouwwerk, namelijk een beeld van de heilige Laurentius, die gemarteld werd op een rooster. Bernini toont zich een meester in het uitdrukken van emoties in het marmer. De beelden die hij maakte zijn dan ook zeer expressief. De katholieke kerk, die zich op dat moment midden in de contrareformatie bevindt, maakte dankbaar gebruik van Bernini's talent door hem vele verschillende opdrachten te geven.
Een van Bernini's bekendste monumenten is zijn Cornarokapel in de Santa Maria della Vittoria in Rome, met daarin het beeld van de Extase van Theresia. Hij werkte hieraan van 1645 tot 1652. In deze kapel komen architectuur en beeldhouwkunst samen.
Tussen 1656 en 1667 construeerde Bernini het Sint-Pietersplein in Rome, het plein voor de Sint-Pietersbasiliek, in opdracht van paus Alexander VII. Het plein wordt omgeven door een zuilenrij, die door Bernini zelf beschreven wordt als "de moederlijke armen van de kerk". Deze zuilenrij bestaat uit 284 dorische zuilen en 88 pilasters, in vier rijen, die vrijwel volledig symmetrisch staan. Op de zuilenrij staan 140 beelden van heiligen. De zuilen vormen samen een ovaal met een grootste binnendiameter van ongeveer 198 meter. Het plein is in totaal ruim 200 meter breed en ruim 250 meter lang. In het midden van het plein staat een Egyptische obelisk van ruim 37 meter hoog.
Van 1656 tot 1666 werkte Bernini aan de Cathedra Petri (de troon van Petrus) die zich in de apsis van de Sint Pietersbasiliek bevindt. Deze troon was bedoeld om de aanwezigheid van Petrus in de kerk te benadrukken. Bernini heeft daarnaast ook torens ontworpen voor de kerk. Deze zijn ook gerealiseerd, maar omdat ze zo zwaar waren kon de grond onder de Sint Pieter deze niet dragen en begonnen ze algauw te verzakken. Dit veroorzaakte scheuren in de façade, waardoor men wel genoodzaakt was de torens, die er net stonden, weer af te breken.
Onder de beelden die hij maakte in opdracht van Scipione Borghese zijn enkele van zijn bekendste kunstwerken. Zo is er bijvoorbeeld het beeld van Pluto en Proserpina (1621) Dit beeld is zo uitzonderlijk omdat Bernini hier als het ware de hardheid van het marmer ontkent. Pluto grijpt Proserpina vast en drukt letterlijk met zijn vingers in het bovenbeen. Het marmer is geen marmer meer: het is vlees, en de figuren in dit beeld lijken te leven en echte emoties te voelen. Een ander beeld uit deze reeks is het beeld van Apollo en Daphne (1625) Op het moment dat Apollo Daphne probeert te verkrachten veranderen de goden haar in een laurierboom. Dit moment heeft Bernini werkelijk fantastisch uitgebeeld. Het opvallendste onderdeel van dit beeld zijn de laurierblaadjes die groeien uit Daphne's vingertoppen, die zo dun en fijn zijn dat het licht gewoon door het marmer heen straalt.