Het katholieke Heilig Jaar of Jubilé vindt zijn oorsprong in de Middeleeuwen.
Sinds de tiende en de elfde eeuw begon het christendom een steeds vanzelfsprekender aspect te worden in het dagelijks leven. Vaak werden heiligenbeelden in processies rondgedragen en de overblijfselen van heiligen werden onder grote toeloop van gelovigen ook buiten de kerken getoond. De massale toeloop is te verklaren uit het feit dat bidden nabij relieken als werkzamer werd gezien en bovendien, niet geheel onbelangrijk, konden er vaak aflaten mee verkregen worden. Religieuze feesten, waarbij relieken werden getoond, werden over het algemeen reliekentoningen of ook Jubilés genoemd. Kenmerk van deze gebeurtenissen was, dat ze slechts een keer in de zoveel tijd werden gehouden.
De belangrijkste onder de Jubilés was dat van Rome, waar door het bijwonen van reliekentoningen, een volledige aflaat verdiend konden worden.
Anders dan bij de meeste reliekentoningsfeesten kende men in Rome in de 11e eeuw geen vaste tijd waarin een Heilig Jaar werd gehouden. De pausen namen zelf deze beslissing. Ook de bepalingen voor het verkrijgen van de aflaat veranderden sterk in de loop der Heilige Jaren. De bepalingen werden door de eeuwen heen steeds uitgebreider. Aanvankelijk was een bezoek aan de Sint-Pietersbasiliek met daarbij aanwezigheid bij de toning van en zegening met de reliek van de Zweetdoek van Veronica een verplichting. Later werden de voorwaarden uitgebreid met onder andere de eis de vier belangrijkste kerken van Rome te bezoeken, de Sint-Jan van Lateranen, de Sint-Pietersbasiliek, de Maria de Meerdere en de Sint-Paulus buiten de Muren.
Aanvankelijk werden eeuwgetijden gevierd als Heilige Jaren, maar om meer mensen in de gelegenheid te stellen een Heilig Jaar mee te maken, werd dit al snel verkort tot eens in de vijftig jaar. Later werd dit zelfs eens in de vijfentwintig jaar. De aanvankelijke vijftig jaar turnus van Paus Clemens VI werd door Paus Urbanus VI met de bul Salvator Noster Unigentus van 8 april 1389 omgezet in drieëndertig jaar (de lengte van het leven van Jezus. Deze tijdspanne werd opnieuw aangepast en wel door Paus Paulus II, die de tijdsduur terugbracht tot vijfentwintig jaar. Deze laatste periode van een kwart eeuw is nog steeds van kracht. In 1800 en in 1850 kon het Heilig Jaar geen doorgang vinden. Hoewel in vroeger tijden de Heilige Jaren vooral gericht waren op de bekering van de eigen (on)gelovigen, werd bij het grote Jubileum van het jaar 2000 tegelijkertijd ook vurig gebeden voor de eenheid onder de christenen en de gelovige dialoog met de andere godsdiensten. Pausen kunnen extra heilige jaren uitroepen. Dit gebeurde in 1933, toen het negentiende eeuwfeest van de kruisdood van Jezus werd gevierd. Ook het jaar 1983-1984 werd als een buitengewoon Heilig Jaar van Verlossing gevierd en werd in 1987-1988 gevolgd door een ander soort bijzonder jaar, het Mariajaar. En Paus Franciscus heeft het jaar 2015-2016 uitgeroepen tot Buitengewoon Jubileum van de Barmhartigheid.