De Olympische Zomerspelen van de VIIe Olympiade werden in 1920 gehouden in Antwerpen, België.
In 1912 formuleerde Édouard de Laveleye als voorzitter van het Belgisch Olympisch Comité een bod voor Antwerpen. Hij werd gesteund door Henri de Baillet Latour, toen reeds lid van het IOC, Robert Osterrieth en Charles Cnoops als co-voorzitters en een groep van 22 vice-voorzitters. In 1913 werden de kandidaturen voor de gaststad voor de VIIe Olympiade bekend. Amsterdam, Rome en Boedapest waren naast Antwerpen kandidaat voor het organiseren van de spelen. In 1914 kwam het door de Eerste Wereldoorlog niet meer tot een stemming, hoewel Boedapest een lichte voorkeur wegdroeg. Lyon stelde zich in 1915 kandidaat maar trok zijn kandidatuur echter in voor de stemming in april 1919 eindelijk plaatsvond. Hongarije werd uitgesloten van organisatie en deelname, net als Duitsland, Oostenrijk, Bulgarije en Turkije. Nieuwe kandidaturen na de eerste wereldoorlog kwamen er bij van Cleveland, Philadelphia, Atlanta en Havana maar al vrij snel na de wapenstilstand gaf het IOC de voorkeur aan Antwerpen indien deze de organisatie rond kregen. Na deze toezegging van de Belgen in maart 1919 gebeurde de toekenning met een stemming op 5 april 1919 in Lausanne.
Voor de financiering van de Spelen deed België een beroep op reders en diamantairs om voldoende fondsen bij elkaar te krijgen. Er deden atleten uit 29 landen mee aan de Spelen. Duitsland en Oostenrijk werden niet uitgenodigd. Rusland bleef weg omdat het werd verscheurd door een burgeroorlog.
De Spelen waren niet het gehoopte populaire succes. De hoge toegangsprijzen schrikten het grote publiek af. Een toegangsticket voor de volksplaatsen kostte bijvoorbeeld 3 frank, een zeer hoge prijs voor die tijd. De prijs van een loge op het tennistoernooi was een heel fortuin: 3500 frank. Niet alleen de hoge prijzen, ook het slechte weer hield het volk weg. Het organisatiecomité nam alle schulden op zich, maar weigerde elke extra uitgave, zelfs de publicatie van een gedenkboek.