Deze reeks verscheen oorspronkelijk in Le Dimanche-Illustré, een wekelijkse bijlage voor jongeren in dagblad L'Excelsior.
Aanvankelijk eerst een reeks grappen op de achterpagina als er geen advertentie was voor die week. Maar de krant kreeg steeds meer brieven van jonge lezers die Zig en Puce prefereerden boven zo’n suffe advertentie. Daardoor besloot de redactie de strip toch elke week te plaatsen.
De losse grappen veranderen het geleidelijk in meer gestructureerde avonturenverhalen.
Zig en Puce proberen met alle middelen Amerika te bereiken om daar miljonair te worden, maar hun reis wordt vaak gedwarsboomd door geldgebrek en tegenslag. In hun pogingen om Amerika te bereiken reizen ze de hele wereld over.
Tijdens een van deze reizen, wanneer ze zich op de Noordpool bevinden, ontmoeten ze Alfred, een pinguïn, die hen vervolgens zal vergezellen op hun omzwervingen.
Vanaf 1927 veroorzaakte Alfred een ongekend modefenomeen, misschien wel voor het eerst het onderwerp van afgeleide producten, door het uitbrengen van een pluche pinguïn.
Hij wordt de mascotte (Hij zou geluk brengen) van verschillende persoonlijkheden, waaronder:
Gaston Doumergue, President van de Franse Republiek, Mistinguett, Franse zangeres, die verschijnt op een foto met het knuffeldier Alfred.
De Franse piloten Charles Nugesser en François Coli namen op 8 mai 1927 een mascotte van Alfred mee in hun poging om de Atlantische Oceaan over te steken van Europa naar Amerika. Helaas, zij verdwenen ergens boven de oceaan.
Twee weken later lukt het de Amerikaanse vliegenier Charles Lindbergh wel. Bij zijn aankomst in Parijs na zijn historische oversteek, ontvangt hij van een Amerikaanse dame een Alfred, die hij installeerde in de cabine van zijn vliegtuig voor zijn vlucht van Parijs naar Brussel. Hij landde wel veilig op zijn bestemming.
Niet veel later raakte Alain Saint-Ogan op een boulevard van Parijs met zijn auto betrokken bij een aanrijding. Om de reputatie van Alfred niet nog verder te schaden stak hij de mascotte, die in zijn auto hing, zo snel mogelijk onder de bank, tot grote hilariteit van de toekijkende omstanders.
De serie Zig et Puce stond model voor Hergé, als jonge beginner, bedenker van Kuifje, die Alain Saint-Ogan in Parijs kwam opzoeken in 1931 om zijn advies te vragen. In de Quick en Flupke reeks van Hergé is de invloed van Zig en Puce te herkennen.
In die tijd werd de serie ook vertaald in het Nederlands voor De Humorist van 1930 tot 19331.
Na de oorlog verschenen ze ook in het Belgische blad Bravo, onder de naam Zig en Puk.
Tussen 1986 en 1992 gaf uitgeverij Futuropolis 6 bundelingen uit die de 16 verhalen van Saint-Ogan, zoals ze in de Dimanche Illustré verschenen (in zwart/wit) en de verhalen Zig et Puce et le Poulain (30 pagina’s) Le Petit Parisien 1936 (Reclame voor Chocolat Poulain) en Zig et en Atlantide (26 oblong pagina’s) France Soir 1967/47, die nog niet eerder was verschenen in een album.
In 2000 en 2001 gaf Glénat de albums getekend door Saint-Ogan opnieuw uit. De pagina's die ontbraken in de albums van Hachette zijn hier wel opgenomen. Tevens verschenen twee verhalen voor het eerst als album; Zig et Puce sur Vénus en Zig, Puce, Nénette et la baronne Truffe.
Alain Saint-Ogan
Album-uitgaven van Hachette met tussen haakjes de eerste publicatie:
- Zig et Puce, Hachette, 1927, 38p. (Dimanche-Illustré 1925, 42p.)
- Zig et Puce millionnaires, Hachette, 1928, 38 p. (Dimanche-Illustré 1927, 39p.)
- Zig, Puce et Alfred, Hachette, 1929. 38 p. (Dimanche-Illustré 1928, 39p.)
- Zig et Puce à New-York, Hachette, 1930, 38 p. (Dimanche-Illustré 1928, 61p.)
- Zig et Puce cherchent Dolly, Hachette, 1931, 38 p. (Dimanche-Illustré 1930, 57p.)
- Zig et Puce aux Indes, Hachette, 1932, 38 p. (Dimanche-Illustré 1931, 52p.)
- Zig, Puce et Furette, Hachette, 1933, 38 p. (Dimanche-Illustré 1932, 41p.)
- Zig, Puce et la petite princesse, Hachette, 1934, 38 p. (Dimanche-Illustré 1933, 38p.)
- Zig et Puce au XXIe siècle, Hachette, 1935, 38p. (en l’an 2000, Dimanche-Illustré 1933, 44p.)
- Zig et Puce Ministres, Hachette, 1938, 38p. (Verscheen direct in album, zonder voorpublicatie)
- Zig et Puce et le Professeur Médor, Hachette, 1941, 38p. (Cadet Revue 1939)
- Revoilà Zig et Puce, Hachette, 1947, 38p. (France Soir jeudi, 1946)
- Zig et Puce et l’homme invisible, Hachette, 1949, 38p. (Zorro Jeudi Magazine 1947/48)
- Zig et Puce et le complot, Hachette, 1950, 38p. (Zorro Jeudi Magazine 1948)
- Zig et Puce et le cirque, Hachette, 1951, 38p. (Zorro Jeudi Magazine 1948/49)
- Zig et Puce en Éthiopie, Hachette, 1952, 38p. (Zorro Jeudi Magazine 1948/49)
- Zig et Puce sur Vénus, 1950, Glénat 2000, 34p. (Zorro Jeudi Magazine 1950)
- Zig, Puce, Nénette et la baronne Truffe, Glénat 2001, 30p. (Les Belles Images de Pierrot 1952-1954
____________
Tussen 1963-1969 werd de serie overgenomen door Greg met toestemming van Saint-Ogan. Zijn verhalen verschenen tussen in het stripblad Kuifje. In 1966 en 1968 werd Greg bijgestaan door Vicq en in 1968 en 1969 door Dupa. De verhalen van Greg werden gepubliceerd in album door Lombard.
In 1994 en 1995 gaf Glénat de vijf stripalbums van Greg opnieuw uit, maar tevens werd een ander verhaal dat van hen in Kuifje verscheen als zesde album uitgegeven.
Greg
- Le voleur fantôme (De spookdief, Collectie Jong Europa - Lombard 1965)
- S.O.S. “Sheila” (S.O.S. “Sheila”, Collectie Jong Europa - Lombard 1966)
- Prototype Zéro-Zéro (Prototype 00, Collectie Jong Europa - Lombard 1967)
- La pierre qui vole (Het raadsel van de vliegende steen, Collectie Jong Europa - Lombard 1968)
- Les frais de la princesse, (De schatkist van de prinses, Collectie Jong Europa - Lombard 1970)
- Zig et Puce contre le légume boulimique. Glénat 1995